Ouderlijk gezag
Gezag is door de wet geregeld. In artikel 1:245 van het burgerlijk wetboek staat dat minderjarigen onder ouderlijk gezag, dan wel voogdij staan. Ouderlijk gezag wordt door beide ouders of door één ouder uitgeoefend. Voogdij door een ander dan een ouder.
Artikel 1:247 lid 1 van het burgerlijk wetboek geeft aan wat ouderlijk gezag inhoudt. Het omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Lid 2 geeft aan dat onder de verzorging en opvoeding ook de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind valt. Het bevorderen van de ontwikkeling van de persoonlijkheid hoort hier ook bij. De ouders mogen in de verzorging en opvoeding geen geestelijk of lichamelijk geweld of andere vernederende behandeling gebruiken.
In lid 3 staat dat een ouder die het ouderlijk gezag heeft de band met de andere ouder moet bevorderen. Lid 4 geeft aan dat na een scheiding een kind recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Verder staat in lid 5 dat bij een scheiding ter uitvoering van lid 4 een ouderschapsplan rekening kan houden met praktische belemmeringen welke zijn ontstaan door de scheiding.
Ouderlijk gezag na een scheiding
In artikel 1:251 van het burgerlijk wetboek staat dat ouders na de scheiding ook gezamenlijk het gezag hebben.
Na een echtscheiding of de beëindiging van het geregistreerd partnerschap houden beide ouders het ouderlijk gezag dus over de minderjarige kinderen. Bij een geregistreerd partnerschap moet de man wel het kind erkend hebben. Je blijft allebei verantwoordelijk voor de opvoeding en de verzorging van de kinderen.
Kijk voor meer informatie op de website van de Rijksoverheid.